De winstverdubbelaar en de Wbp:over de reikwijdte en inhoud van het kennisnemingsrecht van artikel 35
Mr. G.J. Zwenne en mr. J.Webbink
Jos Webbink (jos.webbink@twobirds.com) en Gerrit-JanZwenne (gerrit jan.zwenne@twobirds.com) zijn advocaat bij Bird & Bird inDen Haag. Gerrit-Jan is daarnaast universitair hoofddocent bij eLaw@Leiden, hetCentrum voor Recht in de Informatiemaatschappij van de Universiteit Leiden,alsmede fellow bij het E.M. Meijers Instituut, het onderzoeksinstituut van derechtenfaculteit van deze universiteit.
Trefwoorden:
inzagerecht, kennisnemingsrecht, bestand, Dexia,Legiolease, telefoongesprekken
Er wordt heel wat geprocedeerd over dewinstverdubbelaar en andere aandelenleaseconstructiesvan Dexia en Legiolease. Een deel van deze procedures gaat over dekennisnemingsverzoeken die gedupeerde klanten hebben gedaan op grond vanartikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Inmiddels is er een aantaluitspraken van verschillende rechtbanken gepubliceerd. Veel is er opgehelderd,maar veel ook nog niet. In deze bijdrage een overzicht en de tussenstand van deverschillende zaken.
1. Inleiding
De voorgeschiedenis is bekend. Een jaar of zes-zevengeleden bood Legiolease en later Dexia Bank Nederland (‘Dexia’) allerleibeleggingsproducten aan, aangeprezen als ‘winstverdubbelaars’ en later zelfsals ‘winstverdriedubbelaars’. Deze producten betroffen constructies waarbijconsumenten geld van de bank leenden die daarmee vervolgens aandelen voor henkocht. In de eerste jaren na de introductie van dit beleggingsproduct waren dewinsten aanzienlijk en het product werd dan ook erg populair. Maar in 2000 en2001 ging het mis. De aandelenmarkten zakten in en de vele tienduizenden deelnemers leden grote verliezen. Velenontdekten dat ze in plaats van een winstuitkering te ontvangen, een hoge schuldbij de bank hadden opgebouwd. Veel van deze gedupeerden hadden zich niet gerealiseerdwelke risico’s er waren en meenden dat Dexia meer en betere informatie daaroverhad moeten geven. Een groot aantal rechtszaken was het onvermijdelijke gevolg.Een aantal daarvan betrof de reikwijdte en inhoud van het kennisnemingsrecht,zoals geregeld in artikel 35 en 43 van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (“Wbp”of ook wel “de wet”). In dat kader kwam ook de vraag aan de orde wat moetworden verstaan onder de wettelijke begrippen ‘persoonsgegeven’ en ‘bestand’,zoals gedefinieerd in art. 1 onder a respectievelijk c, Wbp. Deze rechtspraakheeft een aantal interessante uitspraken opgeleverd, waarover inmiddels zoweldoor de vertegenwoordigers van procespartijen als door anderen al een en ander isgezegd.[i]
In deze bijdrage geven wij een overzicht van deverschillende procedures. Na een korte uiteenzetting van de achtergronden (§2)bespreken wij de voor de toepassing van de Wbp meest relevante aspecten van deverschillende uitspraken, te weten de vragen naar de reikwijdte (§3) en inhoud(§4) van het kennisnemingsrecht. We sluiten af met enkele observaties enconclusies, waarbij wij ook ingaan op enkele van de punten van discussie (§5).
2. Achtergrond
De problemen rond de winstverdubbelaars kregen veelaandacht in de media, onder andere in het consumententelevisieprogramma TrosRadar. De programmamakers stelden in het najaar van 2004 een voorbeeldbriefbeschikbaar op de website www.trosradar.nl (zie kader). Deze briefstelde gedupeerden in staat om op eenvoudige wijze bij Dexia een kennisnemingsverzoekin te dienen, wat bijvoorbeeld praktisch zou kunnen zijn bij het voorbereidenvan procedures over de beleggingsproducten. De juridische grondslag van datverzoek lag in artikel 35 Wbp, waarin staat dat de verantwoordelijke, in ditgeval dus Dexia, aan de betrokkene op diens verzoek ‘een volledig overzicht inbegrijpelijk vorm’ van de hem betreffende persoonsgegevens moet verstrekken.[ii]
De voorbeeldbrief zocht – waarschijnlijk bewust–de grenzen van het kennisnemingsrecht op. In de brief werd het verzoek gedaanom verstrekking van ‘een compleet overzicht’ van alle door Dexia verwerkte(persoons)gegevens, inclusief de informatie over het verwerkingsdoel, de ontvangers van de gegevens en de herkomst van de gegevens.Verder werd het verzoek gedaan om kopieën van aandelenleasecontracten,risicoprofielen, aandelen- en dividendcertificaten, kredietwaardigheidsgegevensen schriftelijke uitwerkingen van de met de klant gevoerde telefoongesprekken.
Geachte Dexia Bank Nederland,
Met verwijzing naar art. 35 van de WetBescherming Persoonsgegevens verzoek ik u mij binnen de daar genoemde termijnvan vier weken te laten weten of u mijn persoonsgegevens verwerkt. Als dat hetgeval is verzoek ik u mij binnen vier weken een volledig overzicht daarvan tegeven. Ik doel hierbij in elk geval op:
- een kopie van de overeenkomst
- het risicoprofiel
- de aankoopbewijzen van de in deeffectenlease-overeenkomst genoemde aandelen
- de afschriften van dividenduitkeringen
- de inventarisatie van mijn kredietwaardigheid
- een schriftelijke uitwerking van gevoerdetelefoongesprekken
- alle overige documenten die op mij vantoepassing zijn
Ik verzoek u tevens inlichtingen te verstrekkenover het doel van de verwerking(en), de ontvangers van de gegevens en over deherkomst van de gegevens.
Als u met het oog op de vaststelling van mijnidentiteit behoefte heeft aan kopieën van een rijbewijs, paspoort of anderidentiteitsbewijs, ben ik bereid deze te verstrekken.
Met vriendelijke groet,
[naam] [geboortedatum]
[adres postcode en woonplaats]
Enkele duizenden gedupeerden maakten gebruik van devoorbeeldbrief. Dexia weigerde echter de gevraagde informatie te verstrekken.Diverse gedupeerden wendden zich vervolgens tot het College BeschermingPersoonsgegevens (“het college”) met het verzoek om op grond van artikel 47 Wbpte bemiddelen. Het college stelde een ambtshalve onderzoek in op grond vanartikel 60 Wbp en oordeelde na afronding daarvan dat Dexia moet voldoen aan dekennisnemingsverzoeken.[iii] Dexia legde dit oordeel evenwelnaast zich neer, waarop het college de bemiddeling staakte.
Vervolgens stapt een aantal gedupeerden naar de rechter.Het gevolg zijn verschillende gepubliceerde uitspraken van, voor zover wij totdusver hebben kunnen nagaan, de rechtbanken van Almelo (2x), Amsterdam, Arnhem,Breda, ‘s-Hertogenbosch(2x), Rotterdam, Utrecht en Zwolle.[iv] Verder is er inmiddels ookeen recente uitspraak in hoger beroep van het gerechtshof Amsterdam, terwijler, zo blijkt uit een publicatie van de advocaten die Dexia hebben bijgestaanin voornoemde procedures, ook nog een aantal niet gepubliceerde uitspraken is.
3. De reikwijdte van het recht: wanneer moet wordenvoldaan aan een kennisnemingsverzoek?
Van belang is allereerst de vraag wanneer eenverantwoordelijke moet voldoen aan een kennisnemingsverzoek. In deverschillende procedures stelde Dexia dat de betrokkenen met hunkennisnemingsverzoek misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BWmaakten. Verder stelde de bank dat voldoen aan het verzoek voor haar zou leidentot onevenredige administratieve lasten, in welk geval zij op grond van artikel43, onder e, Wbp niet gehouden zou zijn om aan het verzoek te voldoen.
Misbruik van bevoegdheid (art. 3:13 BW)
Dexia stelde zich op het standpunt dat dekennisnemingsverzoeken waren gedaan met als doel om Dexia te schaden –een begrijpelijk en mogelijk niet eens in alle gevallen onterecht punt.[v] Verder stelde Dexia dat haarprocessuele positie in onderliggende civiele procedures over deaandelenleasecontracten werd geschaad door te voldoen aan dekennisnemingsverzoeken. In dergelijke gevallen meende Dexia niet te zijngehouden te voldoen aan de verzoeken, omdat het dan zou gaan om misbruik vanrecht in de zin van artikel 3:13 BW.
Het college is van dit verweer niet onder de indruk. Hetverwijst onder meer naar de tekst van artikel 35, eerste lid, Wbp, waarin staatdat het kennisnemingsrecht is beperkt tot verzoeken die met ‘redelijketussenpozen’ zijn gedaan. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat dewetgever daarmee heeft beoogd de verantwoordelijke te beschermen tegen hogekosten die voortvloeien uit de hoge frequentie waarmee een betrokkene verzoekentot een bepaalde verantwoordelijke richt.[vi] Veel zal Dexia daaraan echterniet hebben gehad omdat het in haar geval niet zozeer ging om de kosten dievoortvloeien uit de hoeveelheid verzoeken van één betrokkene, maar om de kostendie het gevolg zijn van de hoeveelheid verzoekers en de inhoud van die verzoeken.Daarnaast, en meer to-the-point, oordeelt het college datkennisnemingsverzoeken niet mogen worden geweigerd met als argument dat ze zijngedaan met een ander doel dan waarvoor het kennisnemingsrecht is gegeven. Hetcollege stelt dat iedereen het wettelijk recht heeft kennis te nemen van deverwerking van zijn gegevens, alsmede dat de verzoekers niet zijn gehouden teonderbouwen waarom zij dat doen omdat het belang van kennisneming wordtverondersteld. Om deze reden meent het college dat het doel waarvoor omkennisneming wordt verzocht, niet relevant is en dus geen rol mag spelen bij debesluitvorming over het al dan niet voldoen aan dat verzoek.
Ook de meeste rechtbanken kunnen zich niet vinden in hetmisbruik-van-bevoegdheid-verweer van Dexia, maar zij komen daartoe via eengenuanceerdere redenering dan het college. Op zichzelf sluiten de meesterechtbanken niet uit dat er misbruik kan worden gemaakt van hetkennisnemingsrecht. Echter, dat er heel veel verzoeken zijn gedaan of dat ergebruik is gemaakt van een voorbeeldbrief, levert op zichzelf nog geen misbruikop. Zo is, aldus de rechtbank Almelo (LJN AS5919 en AS5909), deomstandigheid dat ook anderen een kennisnemingsverzoek hebben gedaan, geenreden voor een beperking van het kennisnemingsrecht van een bepaalde verzoeker.De rechtbank Rotterdam (LJN AT8525) komt toteenzelfde oordeel. Deze rechtbank sluit niet uit dat de verzoekers erop uitzijn om een sterkere positie te krijgen in het onderliggende geschil over deleasecontracten, maar vindt dat op zichzelf onvoldoende om te oordelen dat ersprake is van misbruik van bevoegdheid. Ook meent deze rechtbank dat uit hetgebruik van de voorbeeldbrief nog niet volgt dat verzoekers erop uit warenDexia te schaden.
De rechtbank ‘s-Hertogenbosch (LJN AT2985) stelt dat ersprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid, met name als het verzoek zou zijngedaan met alleen maar het doel om de bank te schaden. Ook acht deze rechtbankhet niet onaannemelijk dat iemand tot het daadwerkelijk doen van eenkennisnemingsverzoek komt, wanneer hem de mogelijkheid daartoe wordt bekendgemaakt en al helemaal als hem daartoe een hulpmiddel in de vorm van eenvoorbeeldbrief wordt verstrekt. Maar dat betekent allemaal nog niet dat deverzoeker misbruik van bevoegdheid maakt.
De rechtbank Arnhem (geen LJN) volgt min of meer dezelfderedenering maar komt tot een andere uitkomst. Als het verzoek is gedaan met eenander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven (te weten: kennisneming,controle en zonodig verbetering), kan er ook volgens deze rechtbank sprake zijnvan misbruik van bevoegdheid. Steun voor deze opvatting vindt de rechtbank inde parlementaire geschiedenis van de voorganger van de Wbp, de Wetpersoonsregistraties (WPR), waarin wordt opgemerkt dat een geregistreerde, afgezienvan eventueel misbruik, op elk gewenst moment van zijn kennisnemingsrechten gebruik kan maken.[vii] In de desbetreffendeprocedure was er volgens deze rechtbank sprake van misbruik van bevoegdheid opomdat:
“[dit gebruik van hetkennisnemingsrecht] niet past in het voor civiele procedures in het Wetboek vanBurgerlijke Rechtsvordering voorgeschreven, betrekkelijkfijnmazige systeem van stelplicht, bewijslastverdeling enexhibitieplicht, dat in de jurisprudentie nader is uitgewerkt”.
De rechtbank Arnhem concludeert dan dat Dexia om dezereden niet hoefde te voldoen aan het verzoek. Van belang daarbij is dat de rechtbanker niet van was overtuigd dat verzoekers hun verzoeken om een andere redenhadden gedaan dan het beginnen van een civiele procedure tegen Dexia. En datvond de rechtbank kennelijk te mager. De vraag is of de rechtbank dat ook hadgevonden als verzoekers ook nog een ander belang naar voren hadden gebracht.
Ook in een recente uitspraak van het gerechtshofAmsterdam (LJN AU8223)wordt met zoveel woorden onderkend dat gebruik van het kennisnemingsrechtmisbruik van bevoegdheid kan opleveren als dat gebeurt voor een ander doel danwaarvoor dat recht is gegeven. Omdat het belang van de betrokkene bijkennisneming wordt verondersteld, wordt er echter wel vanuit gegaan dat het aande verantwoordelijke is om het misbruik van het recht te stellen en zonodig aante tonen.[viii] Het hof zegt het zo:
“Het recht van de betrokkeneop inzage wordt weliswaar verondersteld (daarom behoeft ook geen reden voor hetverzoek te worden opgegeven), maar deze veronderstelling zal hebben te wijkenvoor (door de verantwoordelijke te stellen en zo nodig te bewijzen) feiten enomstandigheden waaruit volgt dat de onderhavige bevoegdheid wordt misbruikt inde zin van art. 3:13 BW.”
Onevenredige administratieve lasten (art. 43, onder e,Wbp)
Dexia voerde verder aan dat voldoening aan allekennisnemingsverzoeken voor haar een onevenredige administratieve belasting zoubetekenen. Om deze reden meende de bank beroep te hebben op deuitzonderingsgrond van artikel 43, onder e, Wbp. Het college was het daar nietmee eens en stelde dat het aantal verzoeken tot kennisneming waar Dexia meewordt geconfronteerd, in beginsel geen argument vormt om niet aan die verzoekente voldoen.
Over dit administratieve-lasten-verweer zijn derechtbanken verdeeld. Alleen de rechtbank Utrecht (LJN AS2127) komt Dexiategemoet. De rechtbank vindt dat het verwerken van alle voorbeeldbrieven deorganisatie serieus in de problemen zou brengen, zodat de gegevens op grond vanartikel 43, onder e, Wbp niet behoeven te worden verstrekt. De rechtbankoverweegt dat Dexia:
“onbetwist [heeft] aangevoerddat de kosten van de beantwoording van al deze verzoeken enkelehonderdduizenden euro’s bedragen en haar reeds ernstig in haar bedrijfsvoeringbelemmeren. Verweerster [d.w.z. Dexia] heeft daarmee voldoende aannemelijkgemaakt dat door de inwilliging van deze verzoeken de administratieve lastenzodanig disproportioneel zijn dat zij in haar economische rechten en vrijhedenwordt aangetast of dreigt te worden aangetast.”
De rechtbank Amsterdam (LJN AT5858) echter vindtdat het wel meevalt met die kosten. Hij wijst er in dat verband op dat Dexiazonodig ook aanspraak had kunnen maken op vergoeding van een deel van de temaken kosten.[ix] Andere rechtbanken, zoals dievan Almelo, Breda en Rotterdam, laten zich niet direct uit over de hoogte vande kosten, maar stellen dat Dexia ieder verzoek individueel moet beoordelen. Deomstandigheid dat er zeer veel kennisnemingsverzoeken worden gedaan, of eencollectief verzoek, maakt nog niet dat de administratieve lasten die dit voorDexia met zich meebrengt, onevenredig zijn. Bedrijven die persoonsgegevensverwerken moeten in hun bedrijfsvoering maar rekening houden met demogelijkheid van kennisnemingsverzoeken – het college spreekt in datverband wel van wel ‘privacy by design’. Het gaat met andere woorden om eennormaal bedrijfsrisico. De rechtbank Breda (LJN AT3948) zegt het zo:
“het feit dat Dexia een grootaantal klanten heeft ten gevolge waarvan zij, collectief gezien, hoge kostenmoet maken om aan haar verplichtingen op grond van de Wbp te kunnen voldoen,[is] een omstandigheid die voor haar rekening komt.”
De rechtbanken van Almelo (LJN AS5909 en AS5919) en Rotterdam(LJN AT8525) hebben welenig begrip voor de positie van Dexia. Zij overwegen dat de omstandigheid dat kennisnemingsverzoekencollectief zijn gedaan een gegronde reden oplevert om de termijnen voor het verstrekkenvan het volledig overzicht te verlengen.
4. Inhoud van het recht: welke gegevens moeten worden verstrekt?
Een ander aspect dat in de verschillende procedures aan de orde kwam betrofde vraag op welke gegevens het kennisnemingsrecht betrekking kan hebben, en metname of dat kan betekenen dat Dexia verplicht kan zijn kopieën van deovereenkomsten, aankoopbewijzen, opnamen van telefoongesprekken, en anderegegevens, zoals risicoprofielen, te verstrekken. Het college gaat, nietverrassend, uit van een vergaande invulling van het recht. Onder verwijzingnaar de ratio van het recht stelt het college dat in het algemeen niet kanworden volstaan met een samenvatting van de gegevens, en wel omdat anders eenbelangrijk deel van de ‘informatiewaarde’ verloren zal gaan. Volgens hetcollege kan de ‘precieze context’ waarin gegevens worden verwerkt cruciaal zijn,wat bij niet geautomatiseerde verwerkingen doorgaans leidt tot het verstrekkenvan afschriften van alle aanwezige stukken, en bij wel geautomatiseerdeverwerkingen tot het ter beschikking stellen van een begrijpelijke uitdraai vande gegevens.
De uitspraken van de verschillende rechtbanken geven een genuanceerderbeeld.
Kopieën van de overeenkomsten
Sommige rechtbanken vinden dat onder het te verstrekkenvolledige overzicht ook de kopieën van de desbetreffende aandelenleasecontractenvallen. Zo overweegt de rechtbank Zwolle (LJN AS9407), met eenimpliciete verwijzing naar de parlementaire geschiedenis,[x] het volgende:
“in het recht op informatieals bedoeld in artikel 35 Wbp ligt het recht op kopieën besloten […]. Deomstandigheid dat de betrokkene recht heeft op een volledig overzicht […] staater niet aan in de weg dat betrokkene zijn verzoek op bepaalde, niet in hetoverzicht verwerkte gegevens, kan toespitsen. Dat zal met name het geval zijnindien het door de verantwoordelijke ter beschikking gestelde overzicht slechtssummierlijk melding maakt van de verwerking van gegevens van een of meerbepaalde documenten, zonder dat de zakelijke inhoud wordt weergegeven. In datgeval is de betrokkene immers niet, althans niet behoorlijk in staat om na tegaan of de in het overzicht vermelde gegevens juist zijn (verwerkt). De omvangvan het document (bijvoorbeeld een uitgebreid rapport) kan meebrengen datinzage wordt verleend in schriftelijke vorm door middel van een kopie”.
Andere rechtbanken menen dat er in elk geval eerst eenoverzicht moet worden verstrekt en zonodig desgevraagd daarna ook de daaringenoemde stukken. Zo overweegt de rechtbank Rotterdam (LJN AT8525) dat Dexia, waarhet gaat om stukken die al in het bezit van de verzoeker kunnen zijn, zich ineerste instantie moet kunnen beperken tot het verstrekken van een lijst van destukken die zich in het dossier bevinden. Maar als de verzoeker vervolgensaangeeft toch een afschrift te willen hebben, ziet het recht op kennisnemingook op deze stukken. De rechtbank ‘s-Hertogenbosch (LJN AT2889) redeneert opdezelfde wijze en stelt dat wanneer het verstrekte overzicht aanleiding is voorde verzoeker om nadere informatie of inzage/afschrift te willen verkrijgen in éénof meer van die bescheiden, hij daarom alsnog kan verzoeken. Van de verzoekerkan dan wel worden verlangd dat hij zich specifiek over zijn nadere verzoekuitlaat en met name dat hij tot op zekere hoogte aangeeft welk belang hij heeftbij inzage of verstrekking van afschrift van een bepaald door hem aan te gevengegevensbestanddeel. In dat geval wordt kennelijk het belang van de verzoekerniet langer verondersteld.[xi]
De rechtbank Utrecht (LJN AS2127) ziet het allemaalheel anders en overweegt dat in het kennisnemingsrecht niet het recht op kopieënbesloten ligt – dit omdat de wet ‘slechts’ het vereiste van een volledigoverzicht stelt. Opmerkelijk is verder de opvatting van de rechtbank Breda (LJNAT3948). Dezerechtbank vindt dat Dexia niet is gehouden om een overzicht van decontractgegevens te verstrekken, omdat de gedupeerde die het verzoek had gedaantijdens de mondelinge behandeling had aangegeven zelf over een exemplaar van deovereenkomst te beschikken.
Opnamen en uitwerkingen van telefoongesprekken
Onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis[xii] oordeelde het college datalle gegevens die informatie verschaffen over een identificeerbare natuurlijkepersoon als persoonsgegevens moeten worden beschouwd. Omdat gespreksverslagenen telefoonnotities persoonsgegevens bevatten van de partijen die bij hetachterliggende telefoongesprek aanwezig zijn geweest, meende het college datnotities, gespreksverslagen en telefoonnotities in beginsel moeten wordenovergelegd als de betrokkene daarom verzoekt.
Voor zover het de schriftelijke uitwerkingen van deopgenomen telefoongesprekken betreft, is geen van de rechtbanken het daarmee zondermeer eens. De rechtbanken oordelen verschillend over de vraag welke informatieover de gesprekken moet worden verstrekt. De rechtbank Utrecht (LJN AS2127) stelt zonderveel omhaal dat de wet niet van toepassing is op bandopnamen, omdat derelevante persoonsgegevens niet geautomatiseerd worden verwerkt en ook nietzijn opgenomen in een bestand in de zin van artikel 1, onder c, Wbp. Voor zoverde telefoongesprekken digitaal zijn opgenomen worden deze wel geautomatiseerdverwerkt en vallen deze volgens de rechtbank wel onder de wet.
De rechtbank Almelo (LJN AS5919 en AS5909) ziet datanders. Volgens deze rechtbank vallen bandopnamen wél onder de Wbp, ook als zeniet digitaal zijn opgenomen. De rechtbank meent dat de opnamen deel uitmakenvan de samenhangende verzameling van persoonsgegevens en zodanig samen zijn aante merken als een bestand waarop de wet wél van toepassing is. Van belangdaarbij is dat verzoekers precies de datum, tijdstip en personen kunnen noemenwaarmee zij hebben gesproken. Met deze informatie zijn de bandopnames volgensde rechtbank voldoende toegankelijk en vallen deze onder het bereik van artikel35 Wbp.
De rechtbank ‘s-Hertogenbosch (LJN AT2889) verondersteltdat de bandopnamen hoe dan ook gestructureerd toegankelijk zijn of kunnenworden gemaakt, omdat anders niet goed valt in te zien waarom Dexia de banden überhauptheeft bewaard. De rechtbank overweegt dat de bank kennelijk het belang daarvanzelf wel inziet en in voorkomend geval daarvan gebruik zal willen maken. Daaruitmaakt de rechtbank op dat het eigenlijk niet anders kan dan dat een zekeregestructureerde toegang tot de inhoud van die banden aanwezig is of zal wordenvervaardigd. De rechtbank stelt dus met zoveel woorden dat de gegevens in debandopnamen bestemd zijn om in een bestand te worden opgenomen. En dat leidtertoe dat de wet van toepassing is.[xiii]
De rechtbank Rotterdam (LJN AT8525) maakt evenalsdie van Breda (LJN AT3948)onderscheid naar de verschillende wijzen waarop de telefoongesprekken zijnvastgelegd. Omdat Dexia vanaf augustus 2002 alle telefoongesprekken met haarcliënten is gaan opnemen en systematisch bewaren, oordeelt de rechtbank Rotterdamdat in het te verstrekken overzicht ook informatie moet worden opgenomen overdeze gesprekken, onder andere over het tijdstip en de duur daarvan. Derechtbank oordeelt verder dat ook over de opnamen van de gesprekken van vooraugustus 2002 informatie met betrekking tot de persoonsgegevens moet wordenverschaft. De rechtbank baseert zich hierbij op artikel 8.5.3 van deGedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen (“degedragscode”) en op uitspraken van de Geschillencommissie Bankzaken. Daaruitblijkt dat financiële instellingen voorzieningen moeten treffen om opgenomentelefoongesprekken te kunnen traceren en reconstrueren. De geschillencommissie overwoogdaarover dat Dexia op basis daarvan was gehouden de bewuste telefoongesprekkengeheel of gedeeltelijk te ontsluiten. Voor de rechtbank Rotterdam betekent ditdat de bedoelde bandopnamen zijn bestemd om in een bestand te worden opgenomen.
De rechtbank Amsterdam (LJN AT5858) verwijst ooknaar de gedragscode, maar komt opmerkelijk genoeg tot een heel ander resultaat.De rechtbank wijst erop dat op basis van de gedragscode alleen een rechtbestaat een opgenomen telefoongesprek te beluisteren of een transcriptie teontvangen in de situatie dat er een verschil van mening bestaat over de inhoudvan een opgenomen telefoongesprek. De rechtbank meent dat de regel in degedragscode, als bijzondere regel, de algemene regels van de Wbp opzij zet. Enomdat de verzoeker niet heeft gesteld dat er sprake is van een verschil vanmening over de inhoud van de telefoongesprekken, hoeft Dexia volgens dezerechtbank niet voldoen aan het kennisnemingsverzoek.[xiv]
Aan- en verkoopbewijzen
Onder verwijzing naar de begripsomschrijvingen van de wet oordelen allerechtbanken dat alleen de gegevens hoeven te worden verstrekt die herleidbaarzijn tot de persoon van de betrokkenen. Dat betekent dat aankoopbewijzen vanaandelen en dividendbewijzen niet verstrekt hoeven te worden, omdat deze níettot de persoon van de betrokkene zijn te herleiden. De gedupeerden kochten deaandelen immers niet zelf. Dat deed Dexia voor hen. Zo stelt de rechtbankZwolle (LJN AS9407)dat de bank kennelijk niet beschikt over effectennota's die specifiekbetrekking hebben op de voor verzoeker bestemde aandelen. Deze nota's kunnen daaromniet als persoonsgegevens worden aangemerkt en vallen derhalve buiten hetbereik van de Wbp.
Risicoprofielen en andere gegevens
Ook voor zover het gaat om risicoprofielen en anderegegevens zijn de verschillende uitspraken betrekkelijk eenduidig. Het ligt voorde hand dat er bij het samenstellen van risicoprofielen hoe dan ookpersoonsgegevens zijn verwerkt – al was het maar omdat Dexia haar klantenaan een toetsing van het Bureau Krediet Registraties (“BKR”) heeft moetenonderwerpen.[xv] En dus moeten de gegevensdaarover worden opgenomen in het te verstrekken overzicht. Wat deze gegevensbetreft mag Dexia niet volstaan met een doorverwijzing naar het BKR. Aldus bijvoorbeeldde rechtbank Zwolle (LJN AS9407)en die van Rotterdam (LJN AT8525).
Hetzelfde geldt voor gegevens over het beleggersprofielenen dergelijke. Als het gaat om persoonsgegevens moet daarvan melding wordengemaakt. En daar doet uiteraard niet aan af dat Dexia op grond van de financiëlewetgeving niet in alle gevallen verplicht was om deze gegevens op te vragen ente verwerken.
5. Ter afsluiting
In de verschillende uitspraken zijn enkele belangrijke begrippen uit de wetopgehelderd, maar een aantal vragen is nog niet beantwoord. En over sommigebegrippen wordt heel verschillend geoordeeld. De discussie is dan ook nog lang nietafgerond.
Over de reikwijdte van het kennisnemingsrecht – devraag wanneer een verantwoordelijke wel en wanneer niet moet voldoen aan een kennisnemingsverzoek– lijken de rechtbanken het op grote lijnen wel met elkaar eens te zijn.De meeste rechtbanken zijn van mening dat een kennisnemingsverzoek misbruik vanbevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW kan opleveren. En, natuurlijk, kanhet zijn dat het voldoen aan een verzoek om kennisneming leidt tot onevenredigeadministratieve lasten, in welk geval de verantwoordelijke beroep heeft op deuitzonderings- of weigeringsgrond van artikel 43, onder e, van de wet. Maar ermoet wel heel wat aan de hand zijn wil een verantwoordelijke om deze redenenniet gehouden zijn om te voldoen aan het verzoek. En de bewijslast ten aanziendaarvan ligt bij de verantwoordelijke. Uiteraard, menen wij, want het gaat omde uitzondering op de regel.
In de verschillende uitspraken is niet helder naar vorengekomen wat de relatie is tussen enerzijds het op artikel 3:13 BW gebaseerde misbruikvan bevoegdheid-verweer en anderzijds het onevenredige lasten-verweer dat isgebaseerd op artikel 43 Wbp. Wij zijn geneigd ervan uit te gaan dat artikel 43 Wbpde uitzonderingsgronden uitputtend opsomt, en dat een beroep op misbruik vanbevoegdheid als het ware wordt geabsorbeerd door dat artikel, meer in hetbijzonder door de uitzondering genoemd onder e, zijnde de bescherming van derechten van anderen, waaronder blijkens de parlementaire geschiedenis ook derechten van de verantwoordelijke worden begrepen.
Opmerkelijk zijn de oordelen van de rechtbanken van Almeloen Rotterdam (resp. LJN AS5909,AS5919 en AT8525) over dat deomstandigheid dat kennisnemingsverzoeken collectief zijn gedaan. De beiderechtbanken menen dat dit een reden is om de termijnen voor het afgeven van hetvolledig overzicht te verlengen. Dat lijkt ons, gelet op de door dezerechtbanken ingenomen stelling dat het gaat om een normaal bedrijfsrisico, nieterg consequent. Verder is er natuurlijk de vraag hoe deze verlengde termijn zichdan verhoudt met de wet, die toch uitgaat van een eenduidige vierweken-termijn.
Ook over de inhoud van het kennisnemingsrechtvalt veel te zeggen. Een vraag waarover nog geen overeenstemming is betreft devraag of er op verzoek ook kopieën van stukken moeten worden verstrekt. Eenaantal rechtbanken meent dat dit onder omstandigheden het geval kan zijn, maarniet zonder meer. Holvast vindt dat, met het college, een veel te beperkteuitleg. Hij meent dat de parlementaire geschiedenis van de WPR, voorganger vande Wbp, er weinig twijfel over laat bestaan dat het recht ook ziet op kopieën.[xvi] Van den Bergen, die als advocaatwel optreedt voor beleggers die gebruik maken van het kennisnemingsrecht,verwijst naar oudere jurisprudentie van de Hoge Raad over het recht op inzagein medische dossiers.[xvii] Hij onderschrijft het daarinneergelegde oordeel dat de wijze waarop het inzagerecht in het concrete gevalmoet worden vormgegeven, voornamelijk zal afhangen van de aard van de stukken ende daarin vervatte gegevens. Omdat artikel 35 Wbp verlangt dat gegevens ‘inbegrijpelijke vorm’ worden verstrekt, meent hij dat er in voorkomende gevallenook kopieën moeten worden verstrekt.[xviii] Dit volgt naar zijn meningook uit de parlementaire geschiedenis van de WPR, waarin wordt opgemerkt dat debetrokkene zijn kennisnemingsverzoek op bepaalde gegevens kan toespitsen.[xix] Rank en Haasjes, die regelmatigoptreden voor banken terzake van procedures over de Wbp, zijn het daar niet meeeens. Volgens hen biedt de parlementaire geschiedenis juist aanknopingspuntenvoor een tegengestelde opvatting. Zij verwijzen naar weer een ander kamerstuk,waaruit blijkt dat een bank niet hoeft te voldoen aan een verzoek omverstrekking van een overzicht van alle bankafschriften.[xx]
Ook Berkvens meent dat hetkennisnemingsrecht niet ook ziet op kopieën van stukken. Hij heeft in dittijdschrift betoogd dat de wetgever bedoeld heeft dat het kennisnemingsrechtalleen betrekking heeft op gegevens, en niet op het ruimere begrip informatie,dat ook betrekking heeft op de betekenis die in een bepaalde context wordttoegekend aan de gegevens.[xxi] Wij zijn geneigd ons daarbij aante sluiten. De parlementaire geschiedenis biedt misschien zowel argumenten vóórals tegen de opvatting dat kopieën van documenten of transcripties vangesprekken moeten worden verstrekt.[xxii] Maar de Wbp is een wet terbescherming van ‘persoonsgegevens’, wat weliswaar een ruim begrip is maar ookweer niet zo ruim dat daaronder ook de documenten vallen waarin de gegevenszijn opgenomen. De gegevens zijn te onderscheiden van de dragers waarop dezezijn vastgelegd: een naam, persoonsnummer of risicoprofiel kan een persoonsgegevenzijn, een document of een bandopname waarop dat gegeven is vastgelegd, is eengegevensdrager. Er is geen aanleiding om artikel 35, eerste of tweede lid, vande wet zo te lezen dat daaronder meer wordt verstaan dan dat deverantwoordelijke een overzicht van gegevens moet verstrekken, dat wil zeggeneen opgave van welke gegevens er op welke wijze en voor welke doeleinden wordenverwerkt, maar niet een kopie van de gegevensdrager zelf. Of, zoals Berkvensopmerkt, de vermelding van een naam of andere persoonsgegevens geeft dedesbetreffende betrokkene nog geen toegang tot het hele document, maar alleeneen recht op een begrijpelijke mededeling over die gegevens.[xxiii]
Het voorgaande geldt ook voorschriftelijke uitwerkingen van telefoongesprekken. Interessant is de discussieover de bandopnamen van telefoongesprekken, en dan vooral de opnamen die nietzijn gemaakt met digitale, dat wil zeggen, geautomatiseerde middelen. Derechtbank Rotterdam (LJN AT8525)en minder expliciet die van ’s-Hertogenbosch (LJN AT2985 en AT2889) zijn daarbij terechtniet zozeer ingegaan op de vraag of deze opnamen kunnen worden aangemerkt alseen bestand (in de zin van artikel 1, onder c, Wbp), maar of de gegevens daarinbestemdzijn om in zo een bestand te worden opgenomen (vgl art. 2, eerste lid, Wbp). Derechtbank ‘s-Hertogenbosch concludeert vervolgens dat er wel sprake moet zijnvan ‘een zekere gestructureerde toegang tot de inhoud van de gegevens’ omdatanders niet goed zou zijn in te zien waarom de bank deze opnamen dan bewaart.Anders dan Van den Bergen en Holvast[xxiv] komt ons dat voor als te kortdoor de bocht. De enkele omstandigheid dat er opnamen zijn bewaard maakt nog nietdat die opnamen een gestructureerd geheel vormen en volgens bepaalde criteriatoegankelijk zijn. Evenmin leidt dat ertoe dat de gegevens daartoe zijnbestemd. Daar is meer voor nodig en het gaat te ver om dat meerdere teveronderstellen.
Een heel eigen benadering isdie van de rechtbank Almelo (LJN AS5919 en AS5909) die vindt dat bandopnamesals bestand kunnen worden aangemerkt en dus onder de reikwijdte van de wetvallen, als de verzoekers de datum, tijdstip en personen kunnen noemen waarmeezij hebben gesproken. Dit komt ons ongelukkig voor omdat het antwoord op devraag of de opnamen bestemd zijn om in een bestand te worden opgenomen daardoorafhankelijk wordt van de toevallige omstandigheid dat een verzoekeraantekeningen heeft gemaakt van datum en tijdstip van het gesprek.[xxv]
Eigenaardig is, ten slotte, het oordeel van de rechtbankAmsterdam (LJN AT5858)over de gedragscode die, als bijzondere regel, de algemene regels van de Wbpopzij zou kunnen zetten. Opmerkelijk en wat ons betreft onterecht. Hetkennisnemingsrecht betreft dwingend recht en kan niet worden ‘weg-geregeld’ ineen gedragscode – en niet alleen omdat de betreffende betrokkenen nietwaren betrokken bij de totstandkoming daarvan of daarmee hebben ingestemd.[xxvi]
Op deze tekst is een CreativeCommons Licentie (by-nc-nd 2.5Netherlands) van toepassing. Voor meer informatie over de gebruiksvoorwaardenzie: http://creativecommons.org/licenses/by-nc-nd/2.5/nl/