In de halfacht editie van het RTL Nieuws, een veelbekeken nieuwsprogramma op de Nederlandse televisie, van 25 november vorig jaar presenteerde onderzoeksjournalist Siebe Sietsma een nieuwsitem dat de weken daarop aanleiding was voor aanhoudende opwinding in dagbladen en andere media. Het item ging over het gebruik van online leermiddelen door leerlingen van basisscholen, waar kinderen van 4 tot 12 jaar oud worden onderwezen. De leermiddelen worden geleverd door educatieve uitgevers die, zo was gebleken, hadden bedongen dat basisscholen hun onderwijsadministraties zouden koppelen aan die van hen. Daarmee was de indruk was daarmee gewekt dat de uitgevers zo een gedetailleerd inzicht verkregen in de leerprestaties van honderdduizenden kinderen. En, onder andere omdat ouders en leerkrachten daarover niet waren geïnformeerd, ontstond al snel het beeld dat de uitgevers deze leergegevens op ontoelaatbare wijze zouden gebruiken.
Een persoonsgegeven is elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Over de uitleg van dit kernbegrip uit het privacy- of gegevensbeschermingsrecht is onenigheid. Enige jaren geleden is onze privacytoezichthouder, toen het ging over de kwalificatie van IP-adressen, zich op het standpunt gaan stellen dat er al sprake is van een persoonsgegeven als de éne persoon kan worden onderscheiden van de andere, ook als onbekend is wie deze persoon is. De toezichthouder rekte daarmee de reikwijdte van het begrip, en dus ook zijn toezichtsdomein, vergaand op. Van de aldus door hem zelf verruimde bevoegdheid maakte de toezichthouder de afgelopen jaren zo een tiental keren enthousiast gebruik. In deze bijdrage voor het tijdschrift Privacy & Informatie (2015/6) een commentaar daarop.
Met Wilfred Steenbruggen schreef ik een bijdrage voor Regelmaat waarin we aan de hand van een aantal recente uitspraken schetsmatig in kaart hebben gebracht welke voor ICT-projecten van de overheid relevante vereisten onder andere kunnen worden afgeleid uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van Mens (Straatsburg) en het Hof van de Europese Unie en zijn voorganger het Hof van Justitie (Luxemburg). Een onvoldoende naleving van dergelijke vereisten kan niet minder een faalfactor zijn dan een tekort aan ‘projectbeheersing’ of ‘projectportfoliomanagement’. Ook dat kan betekenen dat een overheidsinformatiesysteem niet, of niet volledig, in gebruik kan worden genomen, of in elk geval niet de verwachtingen ervan kan waarmaken.
De integrale tekst van deze bijdrage is hier te vinden.
In CBb 30 september 2014 ECLI:NL:CBB:2014:371 ging het om het begrip ‘verzender’ in artikel 11.7, eerste lid, Tw. Met Joanne van Eenennaam, student-assistent bij eLaw, schreef ik voor Mediaforum een annotatie bij de uitspraak.
Vijf jaar vocht Mario Costeja González tegen Google. De inwoner van Coruña verlangde van de zoekmachine dat, in het geval er op zijn naam wordt gezocht, twee korte berichten uit de zoekresultaten zouden worden verwijderd. De berichten waren in 1998 gepubliceerd in het Spaans dagblad La Vanguardia en betroffen de openbare verkoop van onroerend goed van Costeja in verband met een beslag ter betaling van sociale zekerheidsschulden.
Verder lezen…
Ars Aqui 2015/1, bldz. 9-17
Met kantoorgenoot Frank Simons schreef ik twee besprekingen van het arrest van het Hof van Justitie van 8 april jl. in de zaken C-293/12 en C-594/12, ECLI:C:2014:238 over de dataretentierichtlijn (2006/24/EG):
- een zgn. Notenkraker voor het Tijdschrift voor Toezicht 2014/5, p. 59-66; en
- een bijdrage aan het Tijdschrift voor Internetrecht 2014/3, p. 70-74.
Met Myrthe van Hooidonk schreef ik voor Mediaforum een annotatie bij CBb 20 juni 2013. ECLI:NL:CBB:2013:CA3716 (DollarRevenue). Deze annotatie is hier te vinden
Iets minder dan twee jaar geleden trad in Nederland een nieuwe cookiewet in werking. Sindsdien worden we bij het bezoek van websites geconfronteerd met ongevraagde cookiemededelingen en toestemmingsverzoeken, die door de meesten van ons ongelezen worden weggeklikt.
De bedoeling van de cookiewet — privacybescherming — was goed. De toepassing ervan stuitte op onbegrip. De wet wil internetgebruikers beschermen tegen cookies waarmee heimelijk hun surfgedrag wordt gevolgd. Maar veel internetters ergeren zich vooral aan de pop-ups en banners. Onze cookiewet is bovendien veel strenger dan de wetgeving in andere EU-lidstaten. Nederland heeft een zogeheten bewijsvermoeden in de cookiewet opgenomen. Zogeheten trackingcookies worden volgens onze wet vermoed persoonsgegevens te zijn. En dat betekent dat daarop verschillende juridische voorschriften van toepassing kunnen zijn en dat verschillende toezichthouders daarop toezicht houden. Het gaat om de Telecomwet waarop ACM toezicht houdt, én om de Wet bescherming persoonsgegevens waarop toezicht wordt gehouden door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP).
Een en ander maakt onze cookiewet behalve veel strenger ook onnodig gecompliceerd, met als onvermijdelijk resultaat veel rechtsonzekerheid. In termen van internationale concurrentieverhoudingen is dat op zijn minst hinderlijk. Daarbij is het maar de vraag of onze cookiewet tot meer privacybescherming leidt. In de context van internet is het nou eenmaal altijd twijfelachtig of afwijkende nationale regels überhaupt effectief zijn te handhaven.
Wat ook niet helpt is dat onze nationale privacytoezichthouder nogal eigenzinnige opvattingen heeft over de uitleg van de cookieregels. Zo lijkt het CBP te vinden dat er geen sprake is van geldige toestemming als de internetgebruiker goed is geïnformeerd over de cookies en er vervolgens voor kiest het bezoek aan de website voort te zetten. Volgens het CBP kan er alleen sprake zijn van geldige toestemming als de internetgebruiker klikt op een akkoord- of toestemmingsknop, of als hij een vinkje zet, of iets dergelijks. Door voor de minst gebruiksvriendelijke oplossing te kiezen, negeert de toezichthouder de wens van de Nederlandse en Europese wetgevers. Die hebben zich juist sterk gemaakt voor gebruiksvriendelijkere manieren om toestemming van internetgebruikers te verkrijgen. Ook diskwalificeert het CBP de oplossingen die de afgelopen twee jaar onder andere door buitenlandse toezichthouders zijn ontwikkeld om de privacy van internetgebruikers te beschermen zonder het internet onbegaanbaar te maken.
Het is opvallend dat het CBP juist zijn controversiële opvattingen over het toestemmingsvereiste door middel van handhavingsacties probeert af te dwingen. In onlangs bekendgemaakte ‘rapporten van bevindingen’ concludeert de toezichthouder dat de wet is overtreden omdat de voor cookies verkregen toestemming op ongeldige wijze — want zonder actieve handeling — zou zijn verkregen.
De timing van het CBP lijkt goed. In maart kwam de regering met een wetsvoorstel dat beoogt de cookiewet te versoepelen. Deze reparatiewet beoogt het toestemmingsvereiste te laten vervallen voor cookies met beperkte privacyrisico’s. In de toelichting wordt nogmaals uiteengezet dat de cookieregels, zelfs met het bewijsvermoeden, wel degelijk ruimte bieden voor oplossingen zonder ergerlijke wegklikpop-ups.
Vanuit een ivoren toren is het zicht meestal slecht. De privacytoezichthouder zou er goed aan doen wat beter naar de wetgever te luisteren. Ook wat meer aandacht voor wat internetgebruikers zelf willen zou goed zijn. Uiteindelijk gaat het om de bescherming van hun privacy.
Gepubliceerd in Financieel Dagblad, 18 juni 2014, met daarbij uiteraard vermeld dat ik in mij hoedanigheid van advocaat enkele partijen bijsta die onderwerp zijn van een Cbp onderzoek naar overtreding van de cookieregels.
This is the English version of my lecture of 12 April this year: G-J. Zwenne, Diluted Privacy Law (inaugural lecture Leiden), 12 April 2013 ENG